Verklarende woordenlijst
Verklarende woordenlijst Open Monumentendag behorende bij de beschrijvingen van de opengestelde objecten
Anker | Gesmeed stuk ijzer om constructiedelen aan elkaar te verbinden, zoals balken en stijlen aan muren. |
Architraaf | In de klassieke bouwkunst het onderste deel (draagbalk) van het 3-delig hoofdgestel, bij een tempel (bijvoorbeeld) rust de architraaf op zuilen. In Doesburg hebben veel voorname voordeuren en omlijsting met een 3-delige bovenlijst, resp. architraaf, fries en kroonlijst. |
Bakgoot | Rechthoekige houten goot welke zich aan de gevel bevindt, gedragen door gootklossen of ijzeren consoles en bekleed met zink of koper. NB er zijn ook bakgoten van zink of koper. |
Bovenlicht | Raam boven een (voor)deur van een gebouw, vaak met snijwerk versierd of voorzien van een levensboom. |
Cannelure | Verticale groef of sleuf in een zuil of pilaster. In Doesburg hebben veel voorname huizen een voordeur voorzien van een omlijsting met een 3-delige bovenlijst; resp. architraaf, fries en kroonlijst. |
dakbeschot | betimmering waarop de dakbedekking rust. |
dakkapel | in het dakvlak aangebrachte uitbouw voorzien van raam of luik. |
dakspoor (spoor) | verticaal schuingeplaatst dun balkje of rondhout als steunconstructie van de dakbedekking tussen de dakvoet en de nok, steunend op de muurplaat. |
dakvoet | onderste lijn van een dak. |
dekbalk | horizontale gebintbalk, aan beide einden opgelegd op de stijlen. |
deklijst | lijst die de gevel (of geveltop) aan de bovenzijde afsluit, eenvoudige kroonlijst. |
dwarshuis | huis met de lange zijde aan de straat. |
ezelsrug | afwaterende gemetselde beëindiging waarmee topgevels of vrijstaande muren worden afgedekt. |
fliering | horizontale steunbalk onder de daksporen. |
fries | het middengedeelte van het driedelige hoofdgestel (tussen architraaf en kroonlijst). |
fronton | bekroning van een gevel, deur- of raampartij in de vorm van een driehoekig of segmentvormig vlak voorzien van lijsten. |
gebint | portaalvormige houtconstructie bestaande uit (2) verticale stijlen en een horizontale balk (bint). |
geboortesteen | “aanzetsteen” of beginsteen van een gemetselde boog. |
gecanneleerd | voorzien van verticale groeven of sleuven. In Doesburg hebben veel voorname voordeuren een omlijsting met pilasters met cannelures. |
gehengen | gesmede scharnieren aan luiken en poortdeuren, meestal bestaande uit een langwerpig blad (op het luik of de deur) dat hangt in een duim welke bevestigd is in of aan een kozijn of een muur. |
getoogd | gebogen, rond. |
gootlijst | geprofileerde voorplank(boei) van een dakgoot. |
gording | houten balk, liggend op de spanten, waarop het dakbeschot wordt bevestigd. |
haanhout | horizontale verbindingsbalk tussen twee tegenover elkaar geplaatste daksporen. |
halfzuil | halve decoratiezuil tegen muur of pijler aangebracht. |
hanenbalk | horizontale verbindingsbalk tussen twee tegenover elkaar geplaatste daksporen. |
hanenkam | een strek boven een kozijn, waarbij de bakstenen in een boog of verspringend lopen. |
hoofdgestel | in de klassieke bouwkunst de samengestelde lijst boven de zuilen. In Doesburg hebben veel voorname voordeuren een omlijsting met een dergelijke bovenlijst, samengesteld uit architraaf, fries en kroonlijst. |
huys | Oudnederlands woord voor huis. |
kalf | verschillende betekenissen; kozijndorpel tussen deur en bovenlicht, middendorpel in een klooster- of kruisvenster, verbindingsstuk in bepaalde houtconstructie. |
kelderlicht | venster in de kelder, laag in de gevel geplaatst of onder het maaiveld via een kelderkoekoek met de buitenlucht verbonden. |
klauwstukken | natuurstenen sierelementen die zich in de binnenhoeken van een trapgevel bevinden. |
klokgevel | gevel waarvan de top gevormd wordt door een klokvormige afdekking in baksteen en/of natuursteen. |
kloostermoppen | bakstenen uit de 12e eeuw van ± 8 à 9 cm hoog en ± 37 cm lang. |
kloostervenster | venster in steen (later ook in hout) met twee openingen boven elkaar, de onderste met een luik, en de bovenste met glas. Een kloostervenster is feitelijk een half kruisvenster. |
korbeel | (kromme) schuin geplaatste schoor tussen een horizontale en verticale balk in een houtconstructie. |
kroonlijst | bovenste geprofileerde afwerking van een lijstgevel of een voordeuromlijsting. |
kruisvensters | (natuur)stenen venster dat door een middenstijl en een tussendorpel in vier vakken is gedeeld. |
kruisverband | metselverband waarbij de bakstenen elkaar afwisselen in koppen - en strekkenlagen; de koppenlagen liggen recht boven elkaar, de strekkenlagen verspringen. |
langshuis | huis met de korte zijde aan de straat. |
latei | balkvormig element (in hout, steen of ijzer) boven een kozijn of gevelopening. |
lessenaarsdak | dak bestaande uit één hellend dakschild. |
moerbalk | zware(onderslag)balk als overdwarse draagconstructie waarin kortere balken (kinderbinten) zijn opgelegd of ingelaten. |
muizentandlijst | lijst (of rij) van bakstenen (koppen) die om en om uitgemetseld zijn, bij een platte muizentand steken de stenen recht uit, bij een overhoekse muizentand zijn de stenen 1/8 slag (45º) gedraaid. |
muurankers | gesmede ijzeren ankers die balklagen verbinden aan een muur. In voorgevels vaak sierlijk uitgevoerd, waarbij de ankers soms een jaartal vormen. |
muurplaat | op de bovenzijde van muren rustende horizontale balk t.b.v. de verbinding met en de ondersteuning van de kapconstructie, met name van de sporen. |
noklijn | de horizontale ontmoeting aan de bovenzijde van twee hellende dakvlakken. |
ojief / ogief | profiel met S-vormige ronding. |
omcornissen | of kornissen: het omzetten (om de hoek) van een profilering aan de zijkanten (bijvoorbeeld bij een gootlijst of vensterbank). |
opgeklampt | benaming voor een deur of luik, samengesteld uit verticale houten delen waarop (horizontale) delen, (klampen genoemd). |
peerkraalprofiel | peervormig profiel aan houtconstructies, met name aan sluitstukken onder moerbalken. |
persiennne | zonwering vervaardigd van schuin in een raamwerk gezette plankjes aan de buitenzijde van het venster aangebracht. |
pilasters | een weinig uitspringende muurpijler of een verzwaring aangebracht op een pijler. |
pinakel | ornament op een steunbeer of op een gevelborstwering in de vorm van een slank gotisch torentje. |
puntgevel | gemetselde gevel met een driehoekige top overeenkomstig het achterliggende zadeldak. |
rehabilitatiepand | pand dat zodanig gerestaureerd is dat het er aan de buitenkant uitziet zoals het vroeger was, maar aan de binnenkant gemoderniseerd is zonder rekening te houden met historische bouwelementen. |
risalerend | vooruitspringend gedeelte bij een (voor)gevel. |
roeden | houten of metalen onderverdeling van een raam. |
rollaag | een rij gemetselde stenen op hun kant boven of onder een kozijn of als afdekking op een (tuin)muur of topgevel. |
schilddak | dak met twee driehoekige schilden aan de smalle zijden en twee trapeziumvormige aan de lange zijden. |
schouderstuk | horizontaal stuk (natuur)steen aan de voet van een bijvoorbeeld een top- of een tuitgevel. |
schuifvenster (empire) | schuifraam met de raamverdeling in Franse stijl begin 19e eeuw, waarvan de verticale middenroede breder is uitgevoerd dan de horizontale dwarsroede. |
secreet | ook wel gemak genoemd, een andere naam voor een toilet, in vroeger tijd vaak een houten omkasting met daarin een ton. |
segmentboog | meestal een gemetselde boog (die minder dan een halve cirkel beschrijft) boven bijvoorbeeld een raam of deur, ter ontlasting van het bovenliggende metselwerk. |
sleutelstuk | platte, houten ondersteuning van een balkeinde, vaak versierd. |
sluitsteen | middelste steen in een (gemetselde) boog, soms is deze versierd. een sluitsteen komt ook voor in een gewelftop om de gewelfribben met elkaar te verbinden. |
spoor (dakspoor) | verticaal schuingeplaatst dun balkje of rondhout als steunconstructie van de dakbedekking tussen de dakvoet en de nok, steunend op de muurplaat. |
sporenparen, sporengespannen | twee tegenover elkaar geplaatste sporen, onderling verbonden met één of meer haanhouten (hanenbalken) in dwarsrichting, tezamen één geheel vormend. |
stijl | vrijstaande tegen of in een zijmuur geplaatste houten stut, rechtop- of scheefstaand, als onderdeel van het houtskelet, dienend ter ondersteuning van de moerbalk. Stijl is ook een kozijnonderdeel. |
stolpdeur | dubbele draaideuren die met hol en dol op elkaar aansluiten. |
strekken | hele stenen in de lengte richting gemetseld, in een boog boven kozijnen of als rollaag op muren. |
tandlijst | een rij blokjes geplaatst onder een uitspringende kroonlijst bij Ionische en Korintische orde. |
tandlijst | een rij blokjes geplaatst onder een uitspringende kroonlijst (bij (neo)klassieke bouwstijlen), ook toegepast in bakstenen gevels als sierlijst zie ook muizentand). |
telmerken | wijze van nummering van houten onderdelen van de kapconstructie, merktekens aangebracht door de timmerman voor het assembleren van de constructie, ze kunnen getekend, gesneden of gehakt zijn. |
tongewelf | tunnelvormig gewelf met halvecirkelvormige of spitsbogige doorsnede. |
travee | stramien of structuur waarin het gebouw opgezet is, een travee is soms een vak in plattegrond- of gevelopzet, bijvoorbeeld het onderlinge maatdeel tussen 2 steunberen, 2 vensters, 2 kolommen of 2 spanten, bijvoorbeeld bij een kerkgebouw. |
tuitgevel | gevel waarbij de top eindigt in smalle rechthoekige hals. |
verblendsteen | zeer hard gebakken, strakke steen, vaak geglazuurd, meestal in heldere kleuren (geel, rood). |
zaagtandlijst | bakstenen lijst (rij van stenen) waarbij de stenen geen 1/8 slag (45º) gedraaid zijn maar onder een andere hoek, dat resulteert in ongelijke baksteenvlakken, (zie ook muizentand). |
zadeldak | dak met twee tegen elkaar geplaatste hellende dakvlakken. |